Boekenblog

In dit blog staan artikelen die ik eerder publiceerde o.a. in ‘Almelo’s Kerknieuws’. De eerste tekst gaat over een boek dat zeker in het Rembrandtjaar 2019 van belang is.

Meekijken met Margriet de Moor

Dit blog verwijst naar een presentatie bij het boek ‘De schilder en het meisje’

In 2010 verscheen ‘De schilder en het meisje’ van Margriet de Moor. Een nieuwe druk kwam uit in het Rembrandtjaar 2019.
Het boek verweeft de levens van Rembrandt van Rijn en het 18-jarige Deense meisje Elsje Christiaens. Feitelijk kruisen deze levens elkaar maar op één enkel punt: Rembrandt heeft twee schetsen gemaakt van Elsjes’ dode lichaam op het galgenveld en die blaadjes zijn bewaard gebleven. Elsje Christiaens werd in mei 1664 op de Dam in Amsterdam publiekelijk gewurgd omdat ze haar hospita met een bijl om het leven had gebracht. De schetsen tonen het dode meisje op het galgenveld, opgehangen aan een paal met naast haar hoofd de bijl waarmee ze haar ‘slaapvrouw’ van het leven had beroofd. Over het meisje is verder niet veel bekend, over de schilder des te meer. In de literaire uitwerking van dit gegeven vertelt Margriet de Moor in een caleidoscopische vorm hoe deze macabere ontmoeting tot stand kwam.

Lees meer »

In de tekstgedeeltes die over Rembrandt gaan komen tal van schilderijen, etsen en tekeningen langs. De ene keer zijn dat expliciete verwijzingen, de andere keer verwijzen ze indirect naar werk van Rembrandt. Uit mijn aantekeningen komen zo’n honderd kunstwerken naar voren waaronder de nodige dubbeltellingen! Het leek mij voor lezers van het boek interessant om die kunstwerken letterlijk in beeld te brengen. Dat was voor mij de aanleiding om er een presentatie van te maken. Vanwege andere cursussen in het kader van het Rembrandtjaar 2019 kon ik over een grote hoeveelheid beeldmateriaal beschikken en dat materiaal vormt de basis voor deze presentatie.
Voor mij was het maken van de presentatie meer dan plaatjes zoeken bij de tekst. De beelden in combinatie met de tekst van het boek riepen nieuwe vragen bij mij op. Waarom het boek niet simpelweg ‘Rembrandt en Elsje’ genoemd? Zij zijn immers de hoofdfiguren van deze historische roman. Of is het geen historische roman en gaat het eigenlijk om iets anders? In een interview verzet Margriet de Moor zich tegen het invullen van de naam Rembrandt bij ‘de schilder’. Het gaat niet zozeer om wat de kunstenaar Rembrandt doet als wel om het belang van alle kunst als het gaat om leven, dood en liefde. Het boek gaat dan niet over twee personages als hoofdfiguur maar over twee kunstwerken; de twee schetsjes van de dode Elsje tel ik dan als één kunstwerk, het andere kunstwerk is het schilderij ‘Het Joodse bruidje’. We zien de schilder worstelen met de voltooiing van dit werk. Hij wijkt af van zijn oorspronkelijke opzet: Izaäk en Rebecca die bij het liefdesspel bespied worden door de Filistijnse vorst Abimelech (Genesis 26). De schilder laat de Bijbelse context voor wat die is om zich op dit paar in hun innige genegenheid te concentreren. Ze staan model voor de even rotsvaste als breekbare liefde tussen twee mensen. Voor die liefde richt de schilder hier een monument op dat ondanks de broze schildersmaterie de tijd trotseert. Het doek staat symbool voor de dramatische gebeurtenissen in het leven van de schilder: zijn relaties met Saskia en met Hendrikje Stoffels, ‘Ricky’ genoemd door de schrijfster. Dat zien we terug in zijn worsteling met dat ene schilderij dat een onverwoestbaar monument moet zijn voor twee verwoeste levens. Dat zou ook de reden kunnen zijn waarom iedere verwijzing naar Geertje Dircx ontbreekt. Hier was de oprechte verbondenheid immers, zeker op het laatst, ver te zoeken! Deze twee liefdes, de vroege en de latere, waren sterk als de dood. In levendige flash-backs komen de jaren met Saskia en met Hendrikje langs. De kunst geeft aan de band van de schilder en deze vrouwen het volle pond. Maar dat doet de kunst opmerkelijk genoeg ook als het gaat om het in de knop gebroken leven van het meisje: zo had het niet mogen, niet moeten gaan. ‘Mein junges Leben hat ein End’ staat als motto voor in het boek, samen met een citaat van Van Gogh over het Joodse bruidje: ziedaar de twee brandpunten in dit boek. Mij werd dat pas duidelijk bij het plaatsen van die terugkerende beelden op het ritme van de hoofdstukken. De kunst en de kunstenaar tillen de broze liefde en het aangevochten leven weg uit het bereik van de dood, ook al is er sprake van tragiek en schuld. Dat geldt dan niet alleen voor de schilderkunst maar ook voor de schrijfkunst.

Tegelijk biedt het boek een mooi tijdsbeeld van de eeuw van Rembrandt die ook de eeuw van Elsje was. Het boek laat je kennismaken met hun bekende en onbekende tijdgenoten. Het is dus ook een tijdsbeeld, maar het is meer dan dat.
Het lijkt me interessant om in contact te komen met een leeskring die hiervoor interesse heeft.

De Reformatie: het andere ik van de Rooms-katholieke kerk

Dit is de tekst van een lezing voor Karmel Twente in het Karmelklooster in Zenderen op 17 april 2015. De vraag was om geen historische inleiding te houden maar om aan de hand van enkele vragen in kort bestek een inleiding te houden die prikkelt tot verder gesprek

1. wat was de bedoeling van de Reformatie en wat is van waarde gebleken?
Voor de goede orde: ‘de’ reformatie bestaat niet in de zin van een onderneming of organisatie met een doel. Dat deelt ze met ‘Europa’ en ‘de Middeleeuwen’. De EU bestaat en de WCC bestaat; de voorbereidingen voor de opzet, de uitvoering en de voortgang zijn te verifiëren. Wat later in de 18e eeuw de reformatie is gaan heten, is op het moment dat ze vorm kreeg nooit zo genoemd. In die zin is het niet zinvol om over de bedoeling van de reformatie te spreken.
Maar als succes veel vaders heeft, heeft ook de reformatie veel vaders. Luther, Zwingli en Calvijn hadden hervormingen van de kerk op het oog. Dat verlangen deelden ze met een lange reeks van voorgangers: John Wycliff in Engeland, Johannes Hus in Bohemen, Geert Groote en Thomas à Kempis in onze streken en later Erasmus. Ieder van hen had een eigen agenda, afhankelijk van de sociaaleconomische en politieke verhoudingen van de landen en streken waar ze woonden en afhankelijk van de kerkelijke verhoudingen in hun eigen tijd. Minstens zo belangrijk waren hun eigen persoon, hun kennis en geestelijke vorming, die weer niet los gezien kunnen worden van het spirituele en culturele klimaat waarin ze leefden en werkten.

Lees meer »

Niet voor niets is de reformatie achteraf vergeleken met een delta waarin allerlei stromen en stroompjes van heel uiteenlopende herkomst samenkomen. Er ontstaat een nieuw landschap dat van tevoren door geen ontwerper is bedacht. De rooms-katholieke kerk is de enige die in de verte nog in aanmerking komt als ontwerper omdat ze het ontstaan van zoiets als de reformatie over zich afgeroepen heeft. Dan is het dus vooral het onvermogen van de kerk om zich rekenschap te geven van het verlangen van gelovige mensen om hun leven in te richten naar de verkondiging van Gods genade zoals die in Christus, in het Woord van de Bijbel en in de sacramenten tot hen komt en om dat in vrijheid in een nieuwe gemeenschap te verwerkelijken.
Aan alle reformatorische initiatieven is deze ‘negatieve’ gemeenschappelijke noemer eigen, dat ze willen antwoorden op dit onvermogen van een religieus systeem om zichzelf in omvattende zin te veranderen, te hervormen. De rooms-katholieke kerk heeft daarmee haars ondanks deze correctie op zichzelf voortgebracht. Dat betekent ook dat de reformatie deel uitmaakt van de rooms-katholieke kerk. Anders gezegd: kerken van de reformatie zijn de verantwoordelijkheid van de rooms-katholieke kerk. Het zijn geen ‘andere geloofsgemeenschappen’ waarmee contact gezocht wordt. Voor de rooms-katholieke kerk zijn kerken van de reformatie het andere ik.

Ik relativeer en ik provoceer voor deze ene keer. Intussen heb ik wel benoemd waar het om te doen was: in geloof dat door de heilige Geest is gewekt Gods genade aanvaarden zoals die in Christus, in het Woord van de Bijbel tot mensen komt en van daaruit in vrijheid een nieuwe gemeenschap verwerkelijken. Dat is wat we kennen als de reeks ‘Exklusivpartikeln’: sola gratia, sola fide, sola scriptura, solus Christus. Deze vier begrippenparen omschrijven wat in de delta van de reformatie weer tot bloei kwam. In ‘nieuwe natuur’ zoals de Doorbraak keren soms dieren en planten terug die al sinds lang uit de streek verdwenen zijn. Wezenlijk voor de tijd van de reformatie is het opnieuw benadrukken dat de wezenlijk primaire beweging in alle christelijk geloof een beweging is die van God uit naar de mensen gaat. Dat inzicht, dat besef ontstond niet toevallig in een klimaat waarin de bronnen van de cultuur en van het geestelijk leven weer werden vrij gelegd. Theologisch gesproken gaat het om de rechtvaardiging uit geloof; de persoonlijke geloofsbeleving vormde met het streven naar emancipatie van de opkomende burgerij een drijvende kracht achter ingrijpende veranderingen in de sociale, economische en politieke verhoudingen. In de verbreiding van de nieuwe inzichten speelde de uitvinding van de boekdrukkunst een niet te overschatten rol. Als Luther werkelijk zijn 95 stellingen aan de deur van de slotkerk in Wittenberg had gespijkerd waren ze wellicht onopgemerkt gebleven. Nu werden ze tot zijn eigen verrassing in druk verspreid. Luther zelf leerde snel om deze technologische vernieuwing voor zijn eigen zaak in te zetten.
Wat heeft de reformatie opgeleverd?
1. het idee van tolerantie en pluraliteit was de uitkomst van een reeks godsdienstoorlogen
2. de open Bijbel, vrij voor wetenschappelijk onderzoek, los van het kerkelijke leergezag
3. de vrijheid van het individu was opmaat naar de soms met tegenzin begroete Verlichting
4. de scheiding van kerk en staat, vooral vanwege gewetensvrijheid
5. een nieuwe benadering op het gebied scholing, het verwerven van kennis en kunde, met grote gevolgen voor onderwijs en economie
6. veranderingen in het culturele landschap in literatuur (preken, Bijbel in volkstaal), muziek (volkszang) en beeldende kunst (portretkunst en niet-religieuze voorstellingen)
7. een veelvoud aan private instellingen gericht op welzijn in de breedste zin
2. wat bindt ons als protestanten en katholieken?
Bij een presentatie die ik hield over de vroege kerkvaders in de kunst maakte een deelnemer de opmerking “u hebt het als u over de vroege kerk spreekt steeds over ‘ons’ en ‘wij’. Maar u bent toch dominee?”. Anders gezegd, de vroege kerk kon niet mijn kerk zijn; die begon immers pas na 1517. Het is echter mijn overtuiging dat we als protestanten en katholieken één gezamenlijke geschiedenis delen; dat is wat ons feitelijk bindt. Het verhaal van de kerk is vanaf Pinksteren ons gezamenlijke verhaal. Iedere andere benadering is de voortzetting van een treurig ‘wij’ en ‘zij’. Wat ons verder bindt is de gezamenlijke context. Daartoe reken ik in de eerste plaats dat de kerk is voortgekomen uit het Jodendom. We zijn en blijven zoals de apostel Paulus zegt een ‘wilde tak die geënt is op de edele olijf’. Het is een understatement dat het de kerk moeite kost om dat te erkennen. Tot de context behoort dan ook de islam, de laatste van de abrahamitische religies. In het verlengde van wat ik eerder heb gezegd over de blijvende betekenis van de reformatie hoort ook de open, democratische samenleving met haar secularisatie tot de context die ons bindt. Het hele culturele, politieke, economische en sociale landschap waarin we verkeren zou er zonder de geschiedenis van de kerk sinds de 16e eeuw anders uit hebben gezien. Daarom dragen de kerken verantwoordelijkheid voor het geseculariseerde heden. Het is ze niet alleen maar overkomen.

Wat ons verder bindt zijn de genoemde ‘Exklusivpartikeln’, sola gratia, sola fide, sola scriptura en solus Christus. Wat ze stuk voor stuk in onze tijd te betekenen hebben is niet alleen aan de protestantse gelovigen en theologen om te bepalen. Want dan lijkt het alsof deze begrippen in de katholieke kerk geen rol zouden hebben gespeeld of nog altijd niet spelen. Ze waren ook ten tijde van de reformatie van belang en ze zijn het nu nog altijd.

Wat ons bindt is de gezamenlijke erkenning van de doop: wie in een protestantse kerk gedoopt is, geldt ook in de katholieke kerk als gedoopt. Daarin ligt de gelovige erkenning dat God in zijn genade door de doop mensen opneemt als leden van het ene lichaam van zijn Zoon. Als ons die overtuiging bindt dat God ons de gemeenschap schenkt met zijn Zoon, dan kun je je afvragen of daaruit ten aanzien van de eucharistische vrijheid geen andere consequenties te trekken zijn.

Daarmee is ook gezegd dat wat ons bindt de thema’s zijn die in de oecumenische dialoog in de afgelopen decennia zijn doordacht en die nog verder moeten worden doordacht om tot een beter wederzijds verstaan te komen. De volgende thema’s kunnen daarbij worden genoemd:
1. het thema van de rechtvaardiging door het geloof
2. het thema van de eucharistie
3. het thema van het ambt: algemeen priesterschap van de gelovigen, het bijzondere ambt en de apostoliciteit van het ambt
4. het thema van de verhouding van Schrift en traditie
5. het thema van de relatie van kerk en evangelie: de kerk als mysterium en de kerk als gemeenschap verzameld rondom Woord en sacrament

Wat ons bindt is dus niet een gezamenlijk ‘depositum’ dat veilig weggeborgen kan worden in een ‘stormvrije zone’ (Schillebeeckx hield van die uitdrukking) maar wat ons bindt is wat ons door de levende Heer van de kerk geschonken is en wat ons bindt is dat we samen ontdekken wat ons te doen staat om aan die gave in geloof, hoop en liefde gestalte te geven voor mensen van deze tijd, binnen en buiten de muren van de kerk.
3. kun je van binnen uit vertellen hoe je als predikant omgaat en om bent gegaan met eenheid en diversiteit?
Ik ga nog een stapje verder terug, naar mijn studietijd. Daar is de basis gelegd voor de manier waarop ik als predikant ben omgegaan met eenheid en verscheidenheid. Belangrijk waren voor mij:
1. dat ik in mijn studietijd in Groningen op kamers zat bij een katholiek gezin met inclusieve, oecumenische instelling; alleen toen Gerard Reve in die tijd de overstap maakte naar de rooms-katholieke kerk verklaarde mijn hospita wel “ik vin ’t gain aanwinst”.
2. bij gelegenheid van een meerdaags theologisch congres in Groningen werd ons als studenten gevraagd om ons te ontfermen over één van de bezoekende studenten. Dat resulteerde In mijn geval in vriendschap met een pater Spiritijn die duurt tot op vandaag
3. mijn dispuut van de studentenvereniging VERA had contacten met de St. Adelbertabij in Egmond; regelmatig zocht ik daar de stilte op, eerst samen met anderen, later alleen; nog onlangs heb ik het contact hernieuwd met één van de gastenpaters; we bleken dezelfde literaire interesse te hebben
4. ik was geabonneerd op De Bazuin en volgde zo de ontwikkelingen van Vaticanum II
5. een contra-indicatie: ik was destijds nauwelijks geïnteresseerd in kerk- of dogmageschiedenis

Dit zijn ervaringen die mij mede gevormd hebben in het omgaan met eenheid en diversiteit. Ik ben in 1970 bevestigd als predikant, in de hoogtijdagen van de oecumene. De eerste 15 jaren van mijn predikantschap was ik werkzaam in dorpen op het Drentse platteland, in kerkdorpen. Van andere kerken was geen sprake. In Norg kreeg ik te maken met twee ‘evangelisaties’. De ene was te situeren op de uiterst rechterflank van de Hervormde Kerk; vanuit mijn functie had ik formele contacten met deze groep. De andere was een project van de Gereformeerde Kerk dat zich op recreanten richtte. Mijn inzet lag primair bij goede persoonlijke contacten met de voorgangers. Mede daardoor werd het recreatiewerk meer een gezamenlijk project. Ik heb ernaar gestreefd om die contacten ook uit te breiden naar samenwerking in het reguliere kerkelijk werk. Verder heb ik zowel in Norg als later in Havelte geprobeerd om de ‘monopoliepositie’ van de dorpskerk een uitnodigend karakter te geven.
In deze dorpen heb ik net als later in Almelo bewust ingezet op veranderingen in de liturgie in de richting van het oecumenisch ordinarium. Leesroosters werden bepalend voor de inhoud van de dienst en in de vorm zocht ik naar aansluiting bij de klassieke liturgie. De ruimere context van wat er gaande was in de oecumene hielp daarbij. Daartoe reken ik ook graag mijn contacten met de Willibrordparochie. Maar telkens kreeg ik vanuit de gemeenteleden te horen “maar dat is zo rooms” of “dat is liturgisch” en dat waren dan geen aanbevelingen. Steeds waren drie dingen nodig om veranderingen door te kunnen voeren: kennis van zaken, geduld en aandacht voor het veranderingsproces zodat de gemeente zelf het tempo en de mate van verandering kon bepalen.
Ten aanzien van de kennis van zaken merkte ik dat ik vanuit mijn opleiding en studie te weinig bagage had meegekregen – of opgepikt… Geduld hebben betekende ook dat ik mijn identiteit als voorganger niet moest zoeken in bereikte resultaten; dat is frustrerend voor alle betrokkenen. Ook daarin heb ik moeten leren van mijn fouten. Voor veranderingsprocessen heb ik altijd veel belangstelling gehad. Er is gelukkig meer dan toeval maar ‘subcultuur’ is in iedere kerkelijke gemeente een onberekenbaar en veelkoppig monster.
Wat mij heeft geholpen om als predikant om te gaan met eenheid en diversiteit is dat ik ben blijven studeren. Ik heb interesse voor het werk van Küng, Schillebeeckx en Bonhoeffer. Voor mijn spirituele vorming was het van belang om het werk te leren kennen van iemand die als theoloog en als persoon de breuk in de kerk en in de theologie heeft waargenomen, uitgesproken en uitgezegd. Hij was mijn mystagoog, wellicht vergelijkbaar met wat anderen hebben ervaren in Titus Brandsma. Van Bonhoeffer heb ik begrepen dat je ieder houvast kunt loslaten omdat je op die manier uitkomt bij de ervaring dat je vastgehouden wordt. Noem het geloven. Zo’n geloof laat je met open ogen kijken naar heftig beleden diversiteit en vurig verlangde eenheid. Het past bij mijn wat bizarre gevoel voor humor. Met Tertullianus kan ik zeggen “Credo quia absurdum”.

Ein Grundlagentext des Rates der Evangelischen Kirche in Deutschland (EKD) (EKD-Denkschriften)

Gemeinsames lutherisch-katholisches Reformationsgedenken im Jahr 2017 - Bericht der Lutherisch/Römisch-katholischen Kommission für die Einheit

De bijbel cultureel

Boekbespreking van ‘De Bijbel cultureel. De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Beeldende kunst, film, theater, klassieke muziek, popmuziek, literatuur’ onder redactie van Marcel Barnard en Gerda van de Haar. Almelo’s Kerknieuws, december 2009.

De bijbel als zout in de cultuur
Hoe vind je het zout terug als je het over het eten hebt gestrooid? Door het te proeven! Zo is het ook met de Bijbel in onze hedendaagse cultuur. De westerse en dus ook de Nederlandse cultuur gelden als in hoge mate geseculariseerd. Kerken zijn in de vorige eeuw steeds meer teruggetreden als het gaat om het verstrekken van opdrachten voor kunstwerken en kunstenaars. Schrijvers, dichters en componisten maken werk voor binnenkerkelijk gebruik en dat leidt tot waardevolle resultaten. Maar in de openbare ruimte – toneel, tv, concertzaal, musea, literatuur – is daar weinig van terug te vinden. Over religie is veel te doen: komt religie terug of is dat gezichtsbedrog? Die discussie is nog niet ten einde, maar je kunt nauwelijks spreken van een opleving van de religieuze kunst. De Bijbel lijkt in elk geval voorgoed verdwenen uit het culturele leven. De invloed van de Bijbel tref je alleen nog aan in kunst van en voor liefhebbers. Of lijkt dat maar zo?

Lees meer »

Kerk en moderne kunst met de rug naar elkaar toe
Marcel Barnard, kerkelijk hoogleraar liturgiek vanwege de PKN, beschrijft in zijn boek ‘Liturgie voorbij de Liturgische Beweging’ hoe de kerken en het Modernisme in de kunst op een eigen, vaak tegengestelde manier op de moderniteit reageerden en van elkaar verwijderd raakten. De moderniteit dient zich aan in de wetenschap en de industrie en kenmerkt zich door rationaliteit en vooruitgangsdenken, materialisme en positivisme. Met hulp van de liturgiewetenschap verwerft de kerk zich een nieuw beeld van de betekenis van de vroegste, ongedeelde kerk. Dat leidt tot herwaardering van symbolen, van het heilige mysterie en van lofzang en aanbidding; de gelovige voegt zich als deel in het grote geheel van het lichaam van Christus. Het Modernisme reageert precies andersom: tegenover de exactheid van de wetenschap benadrukt het Modernisme individualisme en wantrouwen tegen al te grote woorden. Afstandelijk en met ironie bekijkt ze van terzijde het menselijk bedrijf; vaste betekenissen en vormen zijn verleden tijd. Daarmee lijkt ook de betekenis van de Bijbel als vormend element uit de cultuur te verdwijnen. De Bijbel is een boek voor kenners en liefhebbers en dat zijn er steeds minder.

Maar de Bijbel deed toch niet meer mee?
Nu is er een boek met de lange titel ‘De Bijbel cultureel. De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Beeldende kunst, film, theater, klassieke muziek, popmuziek, literatuur.’ Redacteuren zijn Gerda van de Haar en dezelfde Marcel Barnard die de kloof tussen liturgische vernieuwing en moderne cultuur signaleerde. Wie denkt dat de Bijbel geen rol meer speelt in de kunst van onze tijd vergist zich. In 67 hoofdstukken, van Genesis tot Openbaring, laat dit handboek zien dat de Bijbel volop aanwezig is in de cultuur van onze tijd. Als we de Bijbel vergelijken met zout, dan kun je dat zout vinden door van de kunst van onze tijd te proeven. De samenstellers van het boek hebben uitvoerig rondgekeken in de wereld van de moderne kunst en zo ontdekten ze hoe de Bijbel een onmisbaar bestanddeel is van wat moderne kunst in al haar uitingen te bieden heeft. Daarbij is de kunst wel bij zichzelf gebleven; soms zie je dat thema’s uit de Bijbel worden overgezet naar een nieuwe tijd (het paradijs keert terug in ‘Vrouweneiland’ van Werkman) ; maar net zo vaak wordt de Bijbel ook gekritiseerd of verbonden met andere tradities.

Een bijzondere opzet
Ik kijk bij dergelijke boeken meteen hoe het register achterin het boek er uitziet; daar zie ik een imposante opsomming van honderden en honderden kunstenaars. Daarmee is het boek ook een nuttig naslagwerk, maar dat is niet het belangrijkste. Het boek heeft in alle hoofdstukken praktisch dezelfde opbouw; van de kunstvormen die in de titel worden genoemd (film, muziek, theater, literatuur, beeldende kunst) komen in wisselende omvang kunstuitingen aan de orde. Als eerste voorbeeld neem ik het boek Daniël. Na een korte samenvatting van het Bijbelboek volgt een bespreking van ‘In Babylon’ van Marcel Möring, met een eerste blik (de verhaallijn) en een tweede blik (lezen vanuit het centrale thema ballingschap). Dan volgen korte verwijzingen naar de muziek (pop en modern klassiek) en ten slotte een essay over het thema ‘ballingschap’, verbonden met het thema van ‘de wandelende Jood’ (te vinden bij ‘Ulysses’ van James Joyce). Het hoofdstuk over de ‘annunciatie’, de aankondiging aan Maria begint met de bespreking van Bill Viola’s video-installatie ‘The Greeting’ (was te zien op de tentoonstelling ‘Heilig Vuur’ in de Nieuwe Kerk in Amsterdam). Dan volgen voorbeelden uit de beeldende kunst, popmuziek, theater en ten slotte een essay over ‘Het christelijk mysterie’ in de film (Godard, ‘Je vous salue, Marie’). Wie even een sommetje maakt kan zien dat in deze opzet zeker duizend kunstwerken uit de moderne kunst aan bod komen, uit uiteenlopende disciplines. Soms is het een feest van herkenning (de film of het schilderij of het beeld gezien, het boek gelezen) en vaak een uitnodiging om met andere ogen voor het eerst of opnieuw te gaan lezen, kijken of te luisteren naar de muziek.

Voor wie is dit boek?
Het is een prijzig boek (nu bijna € 90!) en dus is het een boek voor wie het kan betalen. Het misstaat niet onder de kerstboom. Kunstliefhebbers zullen het graag ter hand nemen om zich te laten verrassen door de veelzijdigheid en deskundigheid die hier bij elkaar is gebracht. Voor de essays en inleidingen zijn auteurs gevraagd die thuis zijn op hun vakgebied. Het boek biedt ook een schat aan materiaal bij de voorbereiding van diensten of bijeenkomsten met een bezinnend karakter, zeker als de voorgangers of organisatoren en de deelnemers niet schrikken als ze de Bijbel op een onverwachte manier tegenkomen. De leiding van een jeugdkerk kan bij de delen over popmuziek van alles vinden om jongeren en Bijbel op een eigentijdse manier met elkaar in contact te brengen. Een leesgroep kan zich tegoed doen aan de beschouwingen over literatuur en zo is er voor elk wat wils.

Bijbel als dubbele opening
Ik begon met de beschrijving die Marcel Barnard gaf van het uiteengroeien van kerk en moderne kunst. Dit nieuwe handboek laat zien dat juist de Bijbel deuren kan openen tussen de ene wereld en de andere. Er is alle reden om elkaar weer op te zoeken en het gesprek aan te gaan. Gespreksmateriaal is er meer dan genoeg. Aan de Bijbel kan het niet liggen.

Drama van crisis en hoop

Boekbespreking van ‘Drama van crisis en hoop. De Psalmen: gedicht, gebundeld en gebeden’ door Niek Schuman, in Woord & Dienst, 2009, nr.8. Redacteur: “Koos Sluiter maakte een cursus waardoor zijn gemeenteleden dichterbij de Psalmen kwamen, dankzij het werk van moderne schilders en dichters zoals Vasalis, Mondriaan en Kopland”.

Een vondst
Ter voorbereiding van het nieuwe winterseizoen was ik in het voorjaar van 2008 op zoek naar een boek met materiaal voor het vervolg op een cursus die ik zojuist had afgerond. Dat was de cursus ‘Geloven in kunst’. In dat cursusaanbod bracht ik vier lijnen samen: Bijbelse thema’s, moderne en vertrouwde werken uit de christelijke beeldtraditie, persoonlijke overwegingen en kerkmuziek. Dit alles losjes gerangschikt naar het kerkelijk jaar. Mijn oog viel toen op het boek van Niek Schuman ‘Drama van crisis en hoop. De Psalmen: gedicht, gebundeld en gebeden’. Ik wist direct dat ik had gevonden waarnaar ik op zoek was.

Lees meer »

Kunstgeschiedenis
‘Geloven in kunst’ bestond uit zeven avonden rond evenveel thema’s: God, paradijs, engelen, geboorte, Christus, wonderen en kruis. Voor elk thema had ik een powerpointpresentatie voorbereid. Ieder thema opent met één modern werk van een Duitse schilder of een schilder die in de 20e eeuw in Duitsland werkzaam was (Kandinsky, Klee, Jawlensky, Geiger).
De deelnemers reageerden op zo’n werk steevast met een mengeling van herkenning en bevreemding. Vervolgens kwam de beeldtraditie rond het thema aan de orde, zoals die zich ontwikkelde van de vroegste tijd tot heden. In de traditie treden opmerkelijke verschuivingen op in de uitwerking van een thema. Tegelijk heeft het moderne kunstwerk meer van de traditie overgenomen en verwerkt dan je op het eerste gezicht denkt.
Iedere avond werd geopend en afgesloten met vertrouwde muziek die aansloot bij het thema. In zeven avonden kregen de deelnemers een kleine kunstgeschiedenis met flink wat ruimte voor eigen inzichten en beleving. De voorbereiding van het project was arbeidsintensief: ik verzorgde zelf het beeld- en geluidsmateriaal.

Psalmen
Die zeven avonden met een samenspel van benaderingen smaakten naar meer, zowel voor de deelnemers als voor mijzelf. Ik hoopte dat het boek van Niek Schuman mij een basis kon bieden voor een boeiende variant.
Het boek van de Psalmen biedt op zich al een brede waaier van variaties van religieuze ervaring. Schuman laat zien dat de Psalmen naast die verscheidenheid in beleving ook een bonte schakering van Bijbelse thema’s kent.
Over het belang van het boek van Schuman verderop meer. Voor mij was eerst de vraag belangrijker wat ik naast de Psalmen zou aanbieden. Juist het samenbrengen van kunstuitingen op verschillende terreinen leidde bij het project ‘Geloven in kunst’ tot een verrassend aanbod dat uitnodigt tot reageren.
Het spreekt vanzelf dat je dan put uit je eigen voorkeuren. Bij mij zijn dat poëzie en schilderkunst. Bovendien moet je zelf letterlijk het nodige in huis hebben op die gebieden. Daarnaast ging ik op zoek naar passende muziek. Voor de Psalmen lijkt dat niet zo moeilijk. Toch lukte het mij niet om van alle psalmen liefst uiteenlopende uitvoeringen op cd te vinden.

Schiften
Na de keuze om naast de Psalmen poëzie, schilderijen en muziek te plaatsen, startte een proces van zoeken en schiften. Dat is een inspirerend en tijdrovend gebeuren. Ik wilde acht avonden aanbieden en dat betekent een keus voor 8 van de 150 psalmen. Welke criteria laat je dan gelden? Schuman overtuigde me met zijn beargumenteerde indeling van het boek van de Psalmen in vijf boeken, met onderverdelingen die je ook in andere inleidingen op het boek van de Psalmen vindt. Het ‘drama van crisis en hoop’ voltrekt zich naar de mening van Schuman juist in het proces van bundeling van psalmen in vijf ‘boeken’. In het aanbod moesten alle vijf ‘boeken’ van de Psalmen vertegenwoordigd zijn. In het hele boek Psalmen nemen de eerste en de laatste Psalm een bijzondere plaats in: Psalm 1 en Psalm 150 kregen dus elk een avond. Daarnaast liet ik mij leiden door de beschikbaarheid van Psalmen op cd.
Ik wilde elke avond openen en afsluiten met het beluisteren van de Psalm die aan de orde was. Het mag wat banaal klinken, maar luisteren naar muziek blijkt in de praktijk te werken als de ‘warming up’ en de ‘cooling down’ op de sportschool. Voor wie het ‘kerkelijker’ wil: het is een bescheiden liturgisch moment in een bijeenkomst. Een ander criterium was of de Psalm op een liturgisch rooster voorkomt. Het overzicht achter in het Dienstboek bewees goede diensten.

Op gevoel
Daarmee had ik de hoeveelheid Psalmen waaruit een keus gemaakt moest worden hanteerbaar gemaakt. Nu was het zaak om gedichten te kiezen die aansluiten bij een Psalm en er een ander zicht op bieden. Dat kan zijn in de vorm van versterking of contrast. Weer doet zich de vraag voor: waar zoek je naar en hoe ga je te werk? Ik besloot me te beperken tot Nederlandse dichters uit de 20e eeuw en dan niet op voorhand te kiezen voor dichters die een naam hebben als ‘christelijke’ dichters of dichters die een rijk religieus oeuvre op hun naam hebben staan. De gedichten moesten wel naar vorm of inhoud passen bij de Psalm.Maar wie bepaalt dat? Ik ben op mijn eigen gevoel afgegaan, in de hoop dat ik een goede hand van kiezen zou hebben. Gelijktijdig zocht ik naar ‘passende’ schilderijen die ook niet vanuit zichzelf ‘religieus’ zouden moeten zijn. Ook daar heb ik me beperkt tot Nederlandse kunstenaars die in de 20e eeuw hebben gewerkt. Daarmee was het aandeel van een eigentijdse benadering van oude teksten gewaarborgd.Schuman opent zijn boek met een overzicht van de manier waarop psalmen bruggen slaan naar de eigen tijd. Die tijd liet ik aan bod komen in beelden en teksten van kunstenaars uit de eeuw van ‘de verdwijnende hemel’ zoals Herman von der Dunk die beschrijft in zijn gelijknamige cultuurhistorische studie. Een eeuw waarin het religieuze aspect verloren is gegaan of verdacht is geworden. Omdat de kunst op voorhand ‘niet-religieus’ is, roept dat een vruchtbaar spanningsveld op bij de bespreking.
Dichters en schilders die aan bod kwamen waren o.a. Vasalis, Mondriaan, Lucebert als dichter en schilder, Werkman en Rutger Kopland. Werken vanuit eigen voorkeuren is riskant: je kunt je ook te ver verwijderen van de deelnemers. Je steekt als cursusleider je nek uit: ik maak de combinatie psalm-gedicht-schilderij intuïtief maar op de bijeenkomst moet ik mijn keuze wel aannemelijk kunnen maken.

Materiaal
Dit cursusaanbod veronderstelt dat deelnemers een brede belangstelling hebben en niet te gauw schrikken van een onverwachte combinatie van psalmtekst, gedicht en schilderij. Als ‘voorproef’ krijgen deelnemers een verzamelmap voor het werkmateriaal; op het voorblad staan reproducties van de schilderijen in combinatie met de psalm die aan bod zal komen. Dat roept nieuwsgierige reacties op. Wat hebben Victory Boogie Woogie en Psalm 122 met elkaar te maken? Wat is het verband tussen ‘jonge witte geit’ van Jan Mankes en Psalm 1? En welk gedicht completeert het beeld? Dat gedicht wordt pas op de avond zelf uitgereikt. Eerst lezen we aandachtig de Psalm en daarbij gebruik ik aanwijzingen ontleend aan het boek ‘Dichtkunst in de Bijbel. Een handreiking bij literair lezen’ van Jan Fokkelman. Aan Schuman ontleen ik een overzicht met kenmerken van de Psalmen zoals de schakeling van Psalmen in kleinere of grotere eenheden. De ‘dramatische compositie’ vatte ik in een schematisch overzicht van de Psalmen. De Psalmen komen in deze benadering ineens verrassend dichtbij, juist gezien door de bril van beelden en teksten uit onze tijd. De cursus is een aanbod voor liefhebbers en die zijn er volop. In vergelijking met ‘Geloven in kunst’ is het aantal deelnemers ruim verdubbeld (ca. 35) en enkelen volgen de cursus ‘op afstand’ via het materiaal.

Iconen en beeldverering

Boekbespreking van ‘Iconen en beeldverering. Godsdienst als symbolische praktijk’ van Paul Moyaert. Almelo’s Kerknieuws juli 2007

Alles van beneden komt van boven.. is de omkering van de bekende oneliner van professor Kuitert, ‘alles van boven komt van beneden’. In weerwil van de tijdgeest is deze omkering van belang als je duidelijk wilt maken waar het in de godsdienst om gaat. Dat kan de conclusie zijn uit het boek ‘Iconen en beeldverering. Godsdienst als symbolische praktijk’ van Paul Moyaert, hoogleraar wijsgerige antropologie in Leuven.

Lees meer »

Niet zomaar iets
In het boek wordt nauwkeurig onderzocht wat mensen hebben met bepaalde voorwerpen, objecten. In de krant zie je soms mensen die geliefden verloren of mensen die voor het leven van geliefden moeten vrezen bij een ramp. Ze hebben een foto van hun geliefde die ze omhoog houden of die ze tegen zich aandrukken. Niemand hoeft die mensen te vertellen dat die foto niet de geliefde is. Niemand hoeft die mensen te zeggen dat ze met die foto niet meer kans maken hun geliefde levend terug te krijgen dan zonder die foto. Die mensen met hun foto zijn niet primitief of dom. Waarom dan toch die foto? Omdat die foto op dat moment niet enkel een foto is maar de geliefde zelf. In dezelfde orde ligt het verschijnsel grafschennis. Naaste verwanten zijn diep geschokt omdat men hun doden niet met rust liet. Een grafsteen is niet maar een plaat marmer; wat geschonden wordt is niet het materiaal, niet de herinnering, maar de dode zelf. Of om een vrolijker voorbeeld te noemen: de gele trui van Joop Zoetemelk is niet zomaar te vervangen door een vergelijkbaar exemplaar dat je in de winkel koopt. In het voorwerp komt de persoon mee waar het voorwerp naar verwijst. Met het aanraken of betasten van het voorwerp raak je of betast je de persoon. Het voorwerp is een symbool van de persoon omdat het met die persoon onlosmakelijk is verbonden. De persoon ‘sticht’ de verbondenheid met het symbool en niet degene die het symbool koestert of vernielt. Denk aan de uitzinnige vreugde bij mensen die het beeld van een dictator neerhalen of denk aan de recente woede over het verplaatsen van een oorlogsmonument. Beelden en symbolen zijn door en door geladen met aanwezigheid.

De werkelijkheid als zegel van God
In de geschiedenis van jodendom en christendom en later ook in de islam is er voortdurend discussie geweest over de verhouding tussen God en datgene of diegene die naar hem verwijst. In Genesis wordt de mens beeld en gelijkenis van God genoemd. In de Tien Geboden staat het uitdrukkelijke verbod om beelden te maken van al wat leeft boven, op of onder de aarde. Maar de hele schepping draagt het merkteken van Gods aanwezigheid. God zelf heeft aan Mozes aanwijzingen gegeven voor de vorm van de cherubijnen op de ark van het verbond. Die beelden zijn een verwijzing naar hemelse wezens en daarmee indirect een verwijzing naar God zelf. Zonder een afdruk van zichzelf zou God volstrekt onkenbaar zijn. Die afdruk wordt wel vergeleken met de afdruk van een zegel. In het Grieks heet een zegel een charakter. Het woord verwijst naar het zegel en naar de afdruk die de zegelring achterlaat. Charakter betekent ook ‘letter’ en zo is de werkelijkheid het (af)schrift van God. God heeft zich niet teruggehouden maar zich uitgedrukt in de wereld. Daarin ligt de mogelijkheid voor mensen om zich te verbinden met God. De werkelijkheid van mens en wereld is op hem aangelegd, ook al dragen mensen zijn beeld op een verminkte wijze in zich. Het is en blijft Gods onherroepelijke keuze. God kan zich net zo min van zijn verwantschap met mensen ontdoen als ouders zich kunnen ontdoen van hun kinderen. Mensen komen niet los van hun verwantschap met ‘boven’: niet de gelovigen leggen hun verbeelding aan de werkelijkheid op maar de aanwezigheid van God, die zijn zegel op de wereld drukt, maakt het mogelijk hem te naderen. Alles van beneden komt van boven, ook als ‘boven’ zich niet meer in ‘beneden’ herkent. God komt niet meer van ons af.

Christus als beeld van God
In de kerk hebben zich al vroeg conflicten voorgedaan over de vraag of je Christus zou mogen afbeelden. Aan de ene kant stonden degenen die zich beriepen op Gods eigen wil om zich in zijn Woord, in zijn Zoon te openbaren; aan de andere kant stonden degenen die van oordeel waren dat mensen zich door beelden aan God vergrijpen: beelden doen afbreuk aan de onmetelijke majesteit van God; beelden belemmeren ons de toegang tot een wereld die ons voorstellingsvermogen te boven gaat. Beeldverering en beeldenstorm hebben de kerk tot op het bod verdeeld. De tegenstelling spitst zich toe rondom de eucharistie en in de opvattingen over de aanwezigheid van Christus in het sacrament. In de oosters-orthodoxe kerk komen daar de conflicten over verering van iconen bij. Moyaert bepleit een opvatting die voor ons gevoel ogenschijnlijk erg ver gaat: in de icoon is het Christus zelf die zijn gelaat laat zien. De persoonlijke opvattingen en denkbeelden van de schilder spelen geen rol. Vandaar dat het in legendes gaat over blinde schilders en over iconen die zichzelf voltooien, los van de schilder. Christus deelt zichzelf mee en daarachter wijkt de persoon van de schilder terug. Dat geldt ook voor de symbolen van Christus’ aanwezigheid in de liturgie. De schilder Max Beckmann herneemt in zijn werk christelijke symbolen om hun eigen zeggingskracht te benutten en te testen.

Symbolische praktijk
Moyaert laat zien dat symbolen een breed scala functies vervullen. Symbolen bewerken dat twee dingen niet gebeuren: dankzij symbolen overvalt en overweldigt de aanwezigheid van degene naar wie ze verwijzen ons niet en door het symbool wordt iemands aanwezigheid niet verdrongen of vergeten. Hij maakt dat duidelijk in de manier waarop hij spreekt over een foto van zijn vader op de schouw. Die foto ‘voltrekt’ eigener beweging het herinneren en maakt het nabestaanden mogelijk vader te ‘vergeten’ en een nieuw begin te maken. Godsdienst is symbolische praktijk bij uitstek. Een rationele, intellectuele benadering van godsdienst versmalt godsdienst door alles te zetten op de kaart van gelovige verbeelding. Dat overvraagt de gelovige in de symbolische praktijk en het onderschat de eigen kracht en de lading van het symbool. Moyaert zegt het zo ‘de gelovige knielt niet omdat hij gelooft, maar omdat hij knielt kan hij geloven’. Door de symbolen, de beelden weer het volle pond te geven kan de gelovige een passender rol spelen. Symboolgevoeligheid is iets anders dan ‘vrome verbeelding’ die de gelovige meer toeschrijft dan hij of zij kan verantwoorden. Deze fijnzinnige studie onderstreept de eigen kracht van symbolen tegenover de gelovige. Symbolen en gelovigen zijn ieder voor hun deel volwaardige spelers in het spel van boven en beneden.

Liturgie voorbij de Liturgische Beweging”

Boekbespreking van “Liturgie voorbij de Liturgische Beweging. Over ‘Praise and Worship’, Thomasvieringen, kerkdiensten in migrantenkerken en ritualiteit op het internet”, Almelo’s Kerknieuws, januari 2007.

Liturgie voorgoed in beweging
Het is misschien wel even schrikken met het nieuwe boek van Marcel Barnard. Sinds kort ligt het in de winkel; de titel is op zich al een hele mondvol: “Liturgie voorbij de Liturgische Beweging. Over ‘Praise and Worship’, Thomasvieringen, kerkdiensten in migrantenkerken en ritualiteit op het internet”. Schrikken voor wie denken dat ze hun liturgische zaken voorlopig goed op orde hebben.

Lees meer »

Dan denk ik niet enkel aan de Almelose wijkgemeenten waar ik sinds kort mag werken. In de Grote Kerk en in de Pniëlkerk zijn nog onlangs nieuw liturgieboekjes in gebruik genomen. Aan de voorbereiding en de vormgeving is zorg besteed. Dat geldt nog meer voor het nieuwe Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland dat in twee fraai uitgevoerde delen aan alle gemeenten en aan alle predikanten is aangeboden. Het Dienstboek heet dan wel ‘een proeve’; door de onberispelijke vormgeving lijkt het toch ook wel de norm te willen zijn voor liturgische correctheid. Niet ‘zo kan het’ maar ‘zo hoort het’. En nu komt professor Barnard die zeer nauw betrokken was bij het tot stand komen van het Dienstboek met een ongewoon krachtige relativering van de betekenis van de Liturgische Beweging die aan de ontwikkelingen op liturgisch gebied sterk heeft bijgedragen. Is de gids de weg kwijt?

Korte terugblik
Aan de hand van enkele publicaties van Paul Oskamp kijkt Barnard terug naar de ontwikkelingen in de laatste 30 jaar. ‘Liturgische broedplaatsen’ (uit 1973) laat zien dat nieuwe vormen, liederen en gebeden worden gevonden, gebaseerd op een herontdekking van de liturgie van de nog ongedeelde kerk. Centraal staan Christusbelijdenis en aanbidding; de dienst van schrift en tafel is het grondpatroon. Oskamp stelt dan vast dat een definitieve vorm nog ontbreekt. In 1988 (‘Doopborgen’ diss.) is de dynamiek van de vernieuwing gestold. Alles is nu gericht op consolidatie; om de kerk giert dan al de wind van de secularisatie. ‘De weg van de liturgie’ (1998) wijst terloops op vormen van liturgie ‘in de diaspora’, voor bijzondere doelgroepen zoals militairen, gedetineerden en verstandelijk gehandicapten. In dat boek ziet Oskamp ook al de verschuivingen aankomen die vorm krijgen in een evangelical liturgie. ‘Overleven achter steen en staal’ (2004) gaat over liturgische vormgeving die zich ontwikkelt in de bajes. Kenmerken zijn: inbreng van participanten, gebruik van rituelen en symbolen, gevarieerd liedrepertoire en laagdrempeligheid, in een context van crisis. Er is liturgie voorbij de Liturgische Beweging maar de Liturgische Beweging zelf is niet voorbij. Toch is er geen sprake meer van één dominante, normatieve vorm. De gevangenis zelf staat model voor de maatschappelijke positie van de kerk die in ballingschap is!

Theoretisch kader
Het grote middendeel van het boek van Barnard wordt gebruikt voor het ontwikkelen van een theoretisch kader om de ontwikkelingen op liturgisch gebied te kunnen duiden. Wie niet op enige afstand de ontwikkelingen heeft gevolgd in kunst, cultuur en filosofie in de 20e eeuw zal aan dit deel van het boek een zware kluif hebben. Met behulp van begrippen uit de literatuurwetenschap maakt Barnard een vergelijking tussen Modernisme in de kunst en de Liturgische Beweging die ieder op een eigen manier reageerden op de crisis van de ‘moderniteit’, tot dan toe gekenmerkt door rationalisme en vooruitgangsdenken. Bij de één lijdt dat tot afstandelijkheid en ironie, bij de ander tot belijdende aanbidding. Christus, het mysterie, het sacrament en de gemeenschappelijkheid staan in de liturgie centraal. De periode van de moderniteit is gevolgd door de periode van de ‘laat-moderniteit’ (aan die term geeft Barnard de voorkeur boven het begrip ‘postmodernisme’). Hij vergelijkt nu met behulp van dezelfde begrippen waarmee hij eerst de reactie op de moderniteit beschreef, hoe de Liturgische Beweging en de nieuwere liturgische vormen reageren op die laat-moderniteit (vanaf de jaren ’70). De nieuwere vormen sluiten zonder al te veel problemen aan bij de eigentijdse cultuur. Die kenmerkt zich o.a. door de combinatie van tegenstrijdige begrippen zoals: eenheid en verbrokkeling, individualiteit en massaliteit, en door het samensmelten van woord, geluid en beeld en door consumentisme. In beide stromingen zijn de kenmerken van participatie en lofprijzing en aanbidding te vinden.

Wat gebeurt er zoal?
In het laatste deel van het boek komen verschillende voorbeelden aan de orde van de tegenwoordige praktijk op liturgisch gebied. Bij de beschrijving maakt Barnard gebruik van het ontwikkelde theoretische kader. Alleen zo kun je de enorme verscheidenheid van zeer uiteenlopende liturgische vormen nog als samenhangend geheel presenteren. Eerste voorbeeld is de Kloosterkerk in Den Haag ‘waar het allemaal begon’ bijna een eeuw geleden. De organist biedt met een eigen compositie voor instrument, zang en dans een zelfstandige bijdrage aan de dienst die in de vormgeving dicht bij de oorsprong in het Oecumenisch Ordinarium blijft. Toch lijkt het geheel afgestemd op de verwachting van de kerkgangers. Dat geldt in veel mindere mate voor de bezoekers van de Thomasvieringen in Arnhem. Bij de laagdrempelige dienst in een setting van opwekkingsliederen, praise en gospel is die aansluiting er wel, vergelijkbaar met een dienst in een migrantenkerk in de Bijlmer. Heel dun worden de lijntjes tussen kerkganger en liturgie in een dienst op een oorlogsschip en het liturgisch aanbod op het internet.

‘Wij hebben op de fluit gespeeld…’
Hanna Lam heeft op dit Jezus-woord een lied gemaakt dat eindigt met ‘…en jij stond aan de kant’. Als ik het boek van Barnard op me laat inwerken denk ik aan een plein: in het midden gebeuren verschillende activiteiten naast elkaar, wordt er ‘op de fluit gespeeld’; naar de rand wordt het steeds stiller. In het midden zijn de aanwezigen toeschouwers, soms laten ze zich meenemen en geven ter plekke een nieuwe vorm aan het spel. Hoe verder naar de rand, hoe kleiner de groepjes en op den duur zijn er alleen nog enkelingen. Het is bijna ouderwets maar op het liturgieplein gaat het van het midden tot de rand steeds om zien en gezien worden, om aandacht krijgen en aandacht geven, anderen toelaten tot jouw wereld en anderen bereiken, ook via de anonimiteit van het internet. Barnard laat twee dingen zien: de activiteiten beïnvloeden elkaar en de mensen bewegen zich over het hele plein en zijn niet langer op één plek te vinden. Ik ben benieuwd hoe liturgieboekjes er over een aantal jaren uitzien en ik vraag me af of er op den duur nog wel liturgieboekjes zullen zijn.

Boekbespreking van ‘De bijbel volgens Nicolaas Matsier’ in Almelo’s Kerknieuws van december 2004

De bijbel volgens Nicolaas Matsier

De Bijbel weer lezen ’zonder bril’
Mensen, vooral over ouderen melden soms trots dat ze nog kunnen lezen zonder bril. Problemen zijn er natuurlijk het eerst met de kleine lettertjes. Zo kan het lastig worden om de bijbel te lezen. Je moet aan de bril om te kunnen zien wat er staat. Soms verdwijnt een oogafwijking en dan is die bril niet meer nodig. In figuurlijke zin is er ook zoiets als lezen met en zonder bril. Ik weet nog wel wanneer ik mijn eerste ‘echte’ bril kreeg maar ik weet niet waar en hoe ik de bril kreeg aangemeten waarmee ik de bijbel las. Was dat thuis of op de ‘school met ‘den bijbel’, op zondagsschool of op catechisatie of in de kerk?

Lees meer »

Zo’n ‘leesbril’ werkt op een aantal manieren. Je gaat op zoek naar wat aansluit bij je eigen verwachting omtrent het komende Koninkrijk. Of je kijkt naar wat past in de opvatting van de verzoening. Of je aandacht gaat uit naar bevestiging van het beeld van God dat je zelf voor ogen staat. Lezen heeft dan meteen ook die tweede betekenis van ‘vergaren’ – zoals Ruth korenaren leest achter de maaiers. Je vergaart, je leest wat past bij de bril die je op hebt. De vraag is of je die bril altijd op moet houden en of dat een afwijking is. Kan het zonder bril?

‘De bijbel volgens…’
Het verhaal van Ruth kom je tegen in ‘De Bijbel volgens Nicolaas Matsier’. Het is een bundeling van artikelen die hij schreef voor de NRC Handelsblad en TROUW over de bijbel. Op de achterkant van mijn exemplaar staat een foto van Matsier die zijn bril niet op de neus maar in de hand heeft. Die foto zegt voor mij iets over de manier waarop Matsier de bijbel benadert. Hij heeft zijn bril afgezet maar houdt hem wel bij de hand. De leesbril die hij aangemeten kreeg toen hij de bijbel voor het eerst las of hoorde lezen of vertellen leek op die van veel anderen. Door die bril lees je de bijbel als bijbelse geschiedenis, geordend van schepping tot voltooiing, van Genesis tot Openbaring. Op die lijn van begin tot eind is voor Jezus Christus een centrale en beslissende plaats in geruimd. Die bril heeft Matsier afgezet. Dat het hier om een bril gaat en dat je die bril ook af kunt zetten zal soms voor bijbellezers een onwennige, verontrustende gedachte zijn.

Als bijziende zie je meer
Als ik mijn bril afzet kan ik niet lezen, zeker geen kleine lettertjes. Bij bijziende mensen werkt dat andersom. Ze zetten hun bril af en kruipen bijna in de tekst. Matsier zette de kerkelijke leesbril af en deed daarna voor langere tijd ook de bijbel dicht. Totdat hij uit nieuwsgierigheid toch weer ging lezen, maar nu ‘als de in literatuur geïnteresseerde lezer en schrijver die ik ben’. Daarbij geeft hij zich rekenschap van de invloed van de bijbel op taal en cultuur. ‘Ik ben en voel me cultuurhistorisch een christen.’ Dat is in zijn geval iets anders dan een gelovige christen; geloof is hier de bereidwilligheid van een lezer om zich door de schrijver te laten meenemen. In die onbevangenheid valt er veel te ontdekken en te genieten, juist van de literaire kwaliteit van de afzonderlijke bijbelverhalen. Details waar je anders gemakkelijk overheen zou lezen springen in het oog. Zo wijdt hij aan het gebruik van het woordje ‘en’ enkele bladzijden (!). Matsier schrijft als conclusie: ‘Maar dit kleine en simpele voegwoord draagt wel degelijk sterk bij aan tempo, ritme en constructie van het bijbelse vertellen, dat zich graag bedient van het nevenschikkend zinsverband – waardoor niet zonder opzet heel veel opengelaten wordt, en nu juist niet ‘afgedicht’ door bijvoorbeeld temporele of causale voegwoorden.’ Bij zijn bespreking van de profeten wijst hij op het belang van aanhalingstekens die dienen om te laten zien wanneer de HEER aan het woord is en wanneer zijn profeet. Op overtuigende wijze toont hij dat die scheiding niet strikt te maken is en dat dit juist behoort tot het karakter van de profetie als zodanig.

Verborgen schoonheden
Ook voor het poëtische karakter van teksten, zowel in de Psalmen alsook in de profetische boeken weet Matsier de ogen te openen. Hier laat hij tegelijk zien dat vertalers voor dilemma’s komen te staan omdat ze rekening moeten houden met ontwikkelingen in de taal. Toch is de literaire kracht van de psalmen zo groot dat ze ook dan nog overeind blijven. De schoonheid van de Psalmen wordt volgens Matsier beter dan in de tekstvertalingen bewaard in de muziek. ‘En dan bedoel ik niet de psalmen gezongen op gereformeerde wijze. En al helemaal niet de psalmen gezongen op hele noten.’ Hij denkt dan aan de Joodse eredienst of aan het Gregoriaans of Anglicaans. Overigens is juist ook in de Nieuwe Bijbelvertaling met die vorm van zingen rekening gehouden in de vertaling. Waar gaat dat straks ingang vinden?
Matsier heeft ook ruim aandacht voor de vertelkunst in het Oude Testament (het Nieuwe Testament valt buiten het raam van zijn boek). Ik las met belangstelling wat hij schreef over Tamar, Ruth en Bathseba, de ‘voormoeders’ die in het kader van het adventsproject in veel diensten worden genoemd. Door de verhalen ‘op zich’ te lezen, los van het ‘kerkelijke’ interpretatiemodel komt hun eigen literaire kwaliteit sterker naar voren. Dat leidt tot een veelheid aan godsbeelden die niet tot één beeld herleid kunnen worden. Dat gegeven is op zich al een vraag aan de kerkelijke (leer)stelligheid over God. Die vraag zou hardnekkiger en geduldiger gesteld behandeld mogen worden.

Matsier en de NBV
Nicolaas Matsier was één van de schrijvers die aan het tot stand komen van de nieuwe bijbelvertaling (NBV) hebben meegewerkt. Die moest ‘brontekstgetrouw’ en ‘doeltaalgericht’ zijn. Daarvoor is een beroep gedaan op schrijvers en neerlandici. Hij laat zich leiden door het inzicht ‘dat religieuze literatuur allereerst literatuur is. En dat zij religieus – althans zo komt het mij (N.M.) voor – geen schijn van kans zou hebben gehad zónder literatuur te zijn.’ Dit inzicht vormt een polariteit met wat hij ergens anders ‘een tot eenheid gelezen bijbel plus een tot eenheid georganiseerde kerk’ noemt als basis voor gebruik van de bijbel in de liturgie. Die polariteit maakt het lezen van ‘De Bijbel volgens’ tot een spannend gebeuren.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

*

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>